Wie de ontwikkelingen rond de vermogensbelasting in box 3 wil volgen, moet niet alleen in de gaten houden wat de Belastingdienst en de regering melden. Sinds een paar jaar zorgt ook de rechter voor regelmatige opschudding van de vermogensbelasting. En binnenkort kan dat weer gebeuren.

Bij de vermogensbelasting voor sparen en beleggen is momenteel sprake van een overbruggingsregeling voor de jaren 2023 tot en met 2026, totdat er in 2027 definitief een nieuwe heffing op vermogen moet komen.

De overbruggingsregeling kijkt naar de daadwerkelijke hoeveelheid spaargeld en beleggingen die belastingplichtigen hebben. Maar er wordt vervolgens nog steeds gewerkt met zogenoemde ‘fictieve rendementen’ die aan het vermogen worden toegekend.

Vervolgens wordt over de berekende opbrengst uit sparen en beleggen belasting geheven. Dat gebeurt over het belastingjaar 2023 tegen een tarief van 32 procent en voor 2024 is het belastingtarief verhoogd naar 36 procent.

Tijdelijke regeling vermogensbelasting box 3: nog steeds fictief rendement

Er zijn officieel twee categorieën in box 3: sparen en ‘overige bezittingen’. Voor beide geldt een apart fictief rendement.

Voor het fictieve rendement op sparen is een redelijk oplossing gevonden door dit vrij nauw te laten aansluiten bij recente daadwerkelijke spaarrentes. Voor 2023 geldt bijvoorbeeld een fictief rendement van naar verwachting 0,92 procent voor sparen. Dit is gebaseerd op de ontwikkeling van gemiddelde spaarrentes in de eerste 11 maanden van afgelopen jaar.

Het probleem zit hem vooral bij het fictieve rendement op de overige beleggingen: dit is een mengelmoes van bijvoorbeeld beleggingen op de beurs zoals aandelen en obligaties, cryptobeleggingen, maar ook vastgoed dat in box 3 valt. Denk bij dit laatste aan een vakantiehuisje of een verhuurde woning.

De fiscus werkt hier met een fictief rendement waarbij een vrij willekeurige mix tussen aandelen, obligaties en vastgoed wordt verondersteld. Bij de fictieve verdeling van de overige beleggingen gaat de fiscus ervan uit dat 53 procent in vastgoed is belegd, 33 procent in aandelen en 14 procent in obligaties. Dit leidt tot een fictief rendement dat gebaseerd is op langjarige reeksen van deze beleggingscategorieën.

Voor het belastingjaar 2023 is daar een gemiddeld fictief rendement van 6,17 procent uitgerold en voor 2024 op 6,04 procent.

Op basis van de beschikbare rendementsdata kan echter ook al het rendementspercentage voor 2025 worden berekend. Dit heeft vermogensplanner René Bruel van ABN AMRO MeesPierson gedaan en daar rolt voor 2025 een fictief rendement op overige bezittingen van 5,88 procent uit.

Het fictieve rendement over 2025 valt per saldo dus iets lager uit dan de percentages over 2023 en 2024. Dit heeft te maken met het feit dat voor het fictieve rendement van 2025 de ontwikkeling van huizenprijzen in 2023 (twee jaar eerder dan het fiscale jaar) relatief zwaar meeweegt. Huizenprijzen zijn in 2023 gemiddeld genomen licht gedaald vergeleken met het voorgaande jaar. Aandelenbeurzen zijn echter fors gestegen afgelopen jaar.

Dit voorbeeld maakt meteen al duidelijk dat de relatie tussen daadwerkelijke rendementen in een bepaald fiscaal jaar en het fictieve rendement behoorlijk willekeurig is bij de categorie 'overige bezittingen'.

Overbruggingsregeling box 3 mogelijk juridisch niet houdbaar

De huidige overbruggingsregeling voor de vermogensbelasting op sparen en beleggen is juridisch echter discutabel, zo bleek afgelopen najaar uit een advies van de advocaat-generaal van de Hoge Raad.

Volgens het advies van de advocaat-generaal is met name het fictieve rendement op beleggingen discutabel. Belastingheffing naar een gemiddeld beleggingsrendement leidt volgens de advocaat-generaal altijd tot "discriminatie van de ondergemiddelden en privilegiëring van de bovengemiddelden".

De advocaat-generaal stelde dat de overgangsregeling voor box 3 wat betreft spaargeld waarschijnlijk realistischer is, maar daardoor "vergroot die wet waarschijnlijk juist de willekeur bij de bezitters van ander vermogen".

De overgangsregeling schendt daardoor volgens de advocaat-generaal "het discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht minstens evenzeer en even systemisch" als de oudere regeling voor de vermogensbelasting, waar de Hoge Raad al een streep door heeft gezet.

Het advies van de advocaat-generaal wordt doorgaans opgevolgd door de Hoge Raad. Dit betekent dat het demissionaire kabinet Rutte IV, of een nieuw kabinet, mogelijk een alternatief moet bedenken voor de belastingheffing in box 3 over de jaren 2023 tot en met 2026.

LEES OOK: Mag Belastingdienst in box 3 spaartaks heffen op betaalrekening waar je geen rente op krijgt? Fiscalisten zetten vraagtekens